“Dat waren wel die Hollanders, die stijfkoppige Hollanders”

Wie herinnert zich niet dit lied waarmee Alexander Curly in 1981 de Top tien bereikte.

Hij haalde daarmee de roemruchte geschiedenis van onze Gouden Eeuw naar boven.

“Wie kent er niet de namen
Houtman Tromp en Heijn
De strijd tegen de Spanjaard
Van dat landje aan de Rijn
Wie kent er niet de platen
Van al die schepen op de ree
‘t Trotse rood wit blauwe
Over elke wereldzee”

Diezelfde Alexander Curly had enkele jaren daarvoor de top tien bereikt met zijn lied “I´ll never drink again” en daarmee had hij twee aspecten van het Nederlandse volksleven naar voren gehaald die ook in deze Blog belicht gaan worden. Het gaat over de indruk die de Nederlanders in de 16e eeuw achtergelaten hebben in Brazilie.

Het is niet aan iedereen bekend dat Nederland in de 16e eeuw een deel van Brazilie veroverd heeft op de Portugezen. Vanaf 1630 tot aan 1654 was Maurits van Nassau gouverneur van het Noordoosten van Brazilie en vanuit de stad Recife regeerde hij over een heuvelachtig gebied dat zeker vier keer zo groot was als Nederland en dat met name interessant was vanwege zijn talrijke suikerriet plantages. Het suikerriet diende om suiker te fabriceren en cachaça, de bekende braziliaanse rum.

Wanneer Gilberto Freyre terugkijkt naar die tijd, dan zegt hij dat Recife een “burgo de beberrões” (een burcht van zuiplappen) was. Hollanders van allerlei standen, van hoog tot laag, werden geregeld dronken op straat aangetroffen, wat geen goede indruk maakte op de portugese brazilianen, die achtergebleven waren in de stad. En dat was niet iets dat na verloop van enige jaren veroorzaakt werd vanwege  heimwee naar het Vaderland, maar het was iets wat direct vanaf het begin opgemerkt werd door de bevolking.

Toen de Nederlandse soldaten van de West-Indische Compagnie, na een lange  reis over de Atlantische Oceaan, en na een slopende dagmars van zes kilometer via het strand in de brandende zon, uiteindelijk Recife bereikten,  en  dat vervolgens met een verassingsaanval veroverden, hetgeen een militair succes genoemd kan worden, werd op 16 Februari de Rood-Wit-Blauwe vlag gehezen  ten teken dat de stad tot Nederlands grondgebied behoorde.

Vrijwel direct daarna werden de soldaten ontslagen van  de militaire discipline en waren vrij om te gaan plunderen. Met name de kerken moesten het ontgelden en ook de grote herenhuizen in Olinda. Goud en sieraden werden buitgemaakt, en ook de fusten met wijn die in grote hoeveelheid beschikbaar waren in de portugese woningen.  Gedurende drie dagen werden alle trauma´s van de lange zeereis en van de gevechten met de portugezen weggespoeld met grote hoeveelheden wijn, die geschonken werd in de heilige avondmaal bekers van de rooms katholieke kerken.

Zowel hollandse als ook portugese geschiedschrijvers zijn het erover eens dat als de portugezen een tegenaanval gedaan zouden hebben in de eerste dagen na die verovering dat ze dan Recife zonder slag of stoot veroverd zouden hebben, want de meerder heid van het nederlandse leger, soldaten, matrozen en officieren lag voor pampus in de goot.

En dat was niet een geïsoleerd moment na een verdiende victorie. Gedurende de gehele bezetting van 1630 tot aan 1654 is er sprake geweet van een “clash of cultures” tussen de hollanders en de portugezen. In de eerste plaats was daar het verschil in religie. De nederlanders waren in zijn meerderheid protestants en de portugezen rooms katholiek, wat zich dagelijks manifesteerde in gebruiken en gewoonten, zoals ook het gebruik van wijn.

De portugezen waren samen met de Spanjaarden, Fransen en Italianen onderdeel van de Middelandse Zee cultuur, waar de wijn dagelijks gedronken werd bij de maaltijd, maar die daarnaast toch met mate genuttigd werd.  De hollanders kwamen uit het Noorden van Europa en vormden een onderdeel van de Keltische en Germaanse cultuur, waar het bier rijk vloeide en waar dronkenschap niet als een probleem gezien werd en soms zelfs bezongen werd in helden liederen als Beowulf.

De nederlanders werden in de zestiende eeuw gezien als de beste kanshebbers op de titel  “grootste zuipschuiten van Europa”.  William Temple, die de engelse ambassadeur in Nederland was in de 16e eeuw, schreef in één van zijn brieven dat de drank niet gemist kon worden in het zware klimaat. Er was geen nederlander die niet één keer in zijn leven dronken geweest was.

Dat komt overeen met het getuigenis van een andere engelsman uit die tijd die schreef dat alleen in Saksen meer gedronken werd dan in Holland; en dat een hollandse vrouw het niet ongepast vond om haar echtgenoot te verontschuldigen met de mededeling dat hij zijn roes aan het uitslapen was.

Van de kant van de Remonstranten zijn meerdere malen beschuldigingen geuit over onmatig drankgebruik  door Synode leden, met name sommige politieke afgevaardigden zouden regelmatig dronken, zoals E. Van Mehen en D. Colonius; maar deze berichten kwamen van Bernardus Dwinglo, die bekend stond om zijn lasterpraatjes. Vandaar dat die mededelingen hierover met een korreltje zout genomen moeten worden.  Alhoewel de kerkhistoricus L. Knappert, die wat dat betreft boven verdenking verheven is, een verhaal meedeelt over Daniël Heinsius, die een twijfelachtige reputatie had op dit gebied en eens op een nacht “bestoven” naar huis strompelde. Hij was hierin een kind van een tijd, waarin dronkenschap maar al te gemakkelijk vergoeilijkt werd.

Schilders als Jan Steen en Pieter de Hooch, vereeuwigden het nederlandse volksleven via hun Schilderijen en die laten ook wel zien dat de nederlanders niet vies waren van een goede neut op zijn tijd.

Het uitbundige huishouden van Jan Steen geeft aardig weer wat de portugezen ook zagen als ze bij de nederlanders op bezoek kwamen en wat hen daarbij nog het meeste stoorde is dat de vrouwen ook niet vies waren van een glas goede wijn.

Ook Graaf Maurits van Nassau liet de wijn rijkelijk vloeien tijdens zijn recepties en en banketten. De portugees Manual Calado (de zwijger) (1584-1654), die een regelmatig bezoeker was van het paleis van Maurits, vertelde dat het drinken een ordinaire gewoonte was van de holanders. Hij stond er versteld van met welk gemak de mannen en zelfs ook de vrouwen, kroezen met bier en flessen met wijn opdronken.

Met name het drankgebruik van de vrouwen schokte de portugezen. De nederlandse vrouw had een actieve rol buitenshuis, nam deel aan de feesten op straat, en bezocht ook de  de taveerne en dronk daar samen met de mannen.  En dat terwijl de portugese dames in huis moesten blijven en afgezonderd werden van het pubieke leven.

Toen Maurits van Nassau eens een banket organiseerde en voor die gelegenheid ook enkele portugese dames uitnodigde, kreeg hij direct te horen dat het niet gebruikelijk was, nog de gewoonte van de portugezen dat de vrouwen met de mannen samen aten; de vrouwen aten alleen met hun echtgenoten en ze aten afzonderlijk en waren er niet bij als er gasten aan tafel waren.   Het is begrijpelijk dat dat verrassend was voor de nederlanders, die leefden volgens de normen van het huishouden van Jan Steen.

Toen Maurits van Nassau in 1640 een banket organiseerde ter ere van de acclamatie van D. João IV van Portugal, toen waren er op zijn landgoed de mooiste vrouwen van Pernambuco aanwezig; nederlandse, franse en engelse dames dronken gelijk op met de mannen of zelfs nog meer dan de mannen en dat werd vergoelilijkt met de opmerking  dat dat de gewoonte was in hun land van herkomst.

Manuel Calado (de zwijger) , die kennelijk toch niet zo zwijgzaam was als zijn naam doet vermoeden, verhaalt ook van een begrafenis ceremonie , waarbij João Ernesto, de broer van Maurits, die op zee gestorven was en in Recife begraven werd. Manuel Calado stond versteld van het gebrek aan stijl bij de begrafenis, waar muziek ontbrak, evenals de gebeden en de tranen; maar daarentegen was er een grote hoeveelheid voedsel en drank aanwezig wat in die tijd de gewoonte was op een hollandse begrafenis. Tussen de vele toosten en lofredes werden er vele glazen met franse en spaanse wijn geledigd en daarnaast was er ook een rijke overvloed aan bier en aguardente .

Het is te begrijpen dat de calvinistische predikanten deze praktijken probeerden in te dammen. Met name ook omdat het een funeste invloed had op hun zendingswerk temidden van de indianen. Zij klaagden erover dat de indianen ook de neiging hadden tot dronkenschap. Wanneer zij de beschikking kregen tot drank, dan hadden zij verschillende dagen groot feest en dan dansten en neuriënden ze de hele tijd, totdat ze uiteindelijk geveld werden door de drank of door geweld.

De dominees drongen er op aan bij de Heren vande west-Indische Compagnie dat ze slechts eerbare mannen zouden sturen,  die dienst konden doen als schoolmeesters; het moesten mannen zijn die niet aan de drank verslaafd waren, aangezien ze hun handen al vol hadden aan de indianen daaraan verslaafd waren.

Maar er werd niet naar hen geluisterd. Zelfs de Hoge Raad van Recife had de gewoonte om regelmatig “geschenken” in de vorm aguardente aan de Indianen te geven met alle gevolgen van dien. Eén van die gevolgen was dat de nederlandse predikanten het in 1644 het  wel welletjes vonden en stopten met het zendingswerk onder de Indianen.  Dat waren dan die Hollanders, die stijfkoppige hollanders….

Met dank aan João Azevedo Fernandes, die hierover een artikel schreef in Revista de História da Biblioteca Nacional (Ano 8, nº 89, Fevereiro 2013) onder de titel “Bebem, sim, e vão conquistando”.